Er
lopen meer mensen op straat, een prima excuus om verder te gaan.
Tegen een gestaag druppelende stroom vluchtelingen in (dat moet het
toch zijn) arriveren ze bij het adres waar Toni Gay zou wonen. Op hun
bellen wordt niet opengedaan. Op kloppen evenmin.
“Er
is niemand. Kom.”
“Ik
moet het zeker weten. Joan! Joan, schatje, ben je daar? Ik ben het!”
“Schreeuw
niet zo.”
Op
de eerste verdieping is zachtjes een raam opengegaan.
“Wie
ben je,” vraagt een kalme stem.
Mireia
kijkt omhoog. Ze kan geen gezicht of gestalte onderscheiden in de
schaduw die over deze zijde van de straat is gevallen.
“Ik
ben Mireia. Ik zoek Joan.”
“En
wie is hij?”
“Hij
heet Pau. Hij is mee voor de veiligheid.”
“Wacht
daar.”
Na
vijf lange minuten wordt de grendel voor de garagedeur weggeschoven.
De deur gaat op een kier en dezelfde stem zegt: “Jij komt binnen,
hij blijft buiten.”
“Sorry,
Pau.”
“Ik
snap het. Ik wacht hier op je.”
“Nee,
ga weg,” zegt de stem. “Kom over een uur terug.”
Pas
als Pau zich heeft verwijderd gaat de deur ver genoeg open om naar
binnen te kunnen glippen.
“Ben
jij Mireia?”
Ze
staat tegenover een oudere, gedrongen versie van Joan, dat kon niet
missen. Hij droeg een wijde ribfluwelen broek en een mouwloos hemd,
in oudgewassen bruin en geel.
“We
zijn samen opgepakt door de politie en ieder in een cel gezet en ik
ben vanochtend vrijgelaten, maar van Joan weet ik niets. Ik dacht,
misschien is hij hier naartoe.”
“Jij
bent in een cel gezet, zeg je.”
“Ja.”
Hij
nam de tijd om naar haar benen te kijken en daarna naar de rest van
haar lijf.
“En
dat kom je me vertellen.”
“Ja.”
Hij
keek haar in de ogen en lachte een nog redelijk sterk gebit bloot.
“Toni
Gay. Kom mee naar boven, daar kunnen we zitten.”
Toni
zet thee en Mireia maakt kennis met Llima Pardals, een dikke vrouw
met grote rode krullen van ongeveer haar moeders leeftijd. Lang zo
mooi niet als Clara, dacht Mireia.
“Joan
komt hier wonen,” vertelt Llima.
Mireia
knikt.
“Wat
hadden jullie gedaan,” vraagt Toni uit de keukenhoek van de met
gordijnen in vertrekken gedeelde open ruimte. Ze zitten onder het
raam in een oude leren ikeabank, Llima als een kat in haar hoek
opgekruld en zij met haar armen uitgespreid, voor het contrast.
“We
zijn Montjuïc opgegaan en daar blijven hangen om naar Poble Sec te
kijken. Daar kom ik vandaan.”
“En
opgepakt.”
“Radar.”
Toni
grijnst.
“Wat
had je dan gedacht.”
“Komt
Joan niet,” vraagt Llima.
Ze
schudt haar hoofd.
“Hij
had een nachtkijker bij zich.”
“Wat
zeg je?”
“Een
nachtkijker.”
“De
mijne, ja. Die lul, hij heeft niets gezegd. En het is stom ook, want
dat gaat hem aangerekend worden. Heeft de politie nog iets tegen jou
gezegd.”
Mireia
schudt haar hoofd, achteruit gedrongen door Toni's jongensachtig
agressieve manier van praten.
“Mijn
vader heeft drieduizend betaald.”
“Voor
jouw vrijlating?”
Toni
deelt thee rond en gaat tussen hen in zitten, tegen Llima’s volle
lijf aan, net ver genoeg van haar vandaan om zijn zweet niet te
hoeven ruiken.
“Hoor
je dat, lief? Drieduizend voor een lichte overtreding. Wat zou die
jongen van mij waard zijn?”
“Vijf
top zes,” gelooft Llima.
“Hebben
we dat nog ergens?”
“Het
zal wel moeten, hè?”
Dat
vindt ze wel weer sympathiek van Llima.
Ze
drinken hun thee met melk en honing. Toni en Llima delen een pijpje
marihuana.
Ik
niet, schudt Mireia.
“Durf
jij naar het politiebureau te gaan,” vraagt Toni.
“Ik
ben er al geweest.”
“Deze
keer met geld om Joan los te kopen.”
“Dat
durf ik wel,” knikt ze.
Toni
trekt een brede grijns en zijn gezicht lijkt opeens twintig jaar
jonger. Toni is nogal een mooie man.
“Je
bent een stoere meid, jij. Hoor je dat, lief, Mireia gaat Joan uit de
gevangenis bevrijden en dan gaan ze samen op avontuur in deze absurde
wereld die we ze nalaten.”
“Wat
romantisch,” vond Llima, langzaam met haar ronde ogen draaiend.
Toni
zag dat het Mireia te lang duurde, allemaal.
“Geef
me je telefoon, dan boek ik het geld over.”
Ze
stelde haar toestel op de gewenste optie in en overhandigde het aan
Toni. Toni toetste een reeks cijfers in, waarna een piepje en een
riedeltje weerklonken.
“Alweer
gedaan,” zei hij toen hij haar telefoon teruggaf.
Hij
rommelde in een kistje dat naast de bank op de houten vloer stond.
“Dit
medaljon is van Joan. Hij wil het niet dragen, maar hij moet het wel
hebben. Zijn ouders staan erin.”
Mireia
hing het blikken medaljon zonder gluren om haar hals.
“Wat
gaan jullie doen. Vluchten jullie voor de muur?”
Toni
schudde zijn hoofd. “Waar zouden we naartoe moeten? We zien wel wat
er op ons af komt.”
“Er
is voor de hele winter maría,” riep Llima tegen zichzelf.
Met
een kus nam ze afscheid van Llima, er kwam een zoetgeurende warmte
van haar af, en volgde Toni de trap af naar buiten. Er was een goed
half uur voorbij en Pau was nergens te bekennen.
“Je
vriendje moet zichzelf maar redden,” zei Toni toen hij haar zag
kijken.
Zwijgend
liepen ze in tegenovergestelde richting de straat uit en dan naar
beneden, naar Joanic.
“Het
barst hier van de politie.”
“Die
zijn onze redding, let maar op. Niemand wil in het bijzijn van zijn
collega’s tegen een man en een meisje tekeer gaan. Hou je maar een
beetje jong, dan doe ik het woord wel.”
Niets
in zijn stem deed vrezen dat hij niet zou slagen in hun missie. Ze
pakte zijn arm beet zoals een schoondochter dat doet en keek recht
voor zich uit, voorbij de agent die hun de weg kwam versperren.
“Zo
laat nog de wijk uit?”
“Het
is nog geen vijf uur. Ik breng de vriendin van mijn zoon naar de
metro.”
“Dat
kan uw zoon zelf niet doen?”
“Die
is op dit moment druk. Waar bemoeit u zich trouwens mee?”
“De
vragen stellen wij.”
Het
was zoals Toni had gezegd, een drietal agenten stond grijnzend toe te
kijken hoe de collega het er vanaf bracht. Toen de onvermijdelijke
vraag naar het ideenummer kwam, herinnerde Mireia zich dat ze hier
niet hoorde te zijn en dat ze vrijwel zeker stond aangemerkt. Ze keek
opzij naar zomaar een gevel, Joanic is niet het mooiste plein van de
stad, om haar schrik ergens op te kunnen richten.
De
agent had het al gezien. Hij gaf haar idee aan een robocop. Die zag
meteen dat ze heet was en richtte een pistool op haar, een loopje dat
met een zacht geluid uit zijn buik kwam zetten.
“Dat
is niet nodig,” vond de agent.
“Ik
heb haar gevraagd onder alle omstandigheden langs te komen,” zei
Toni. “Ze heeft op mijn verzoek de wet overtreden.”
“Had
ik u iets gevraagd?”
“Ja,
dat is zo wel goed, zeg!” viel Toni uit. “Ze is nog geen
achttien, zoals u kunt zien, en ik ben verantwoordelijk. Dus ik voer
het woord.”
De
agent wist even niet wat hij dan weer moest zeggen.
De
stilte werd snel opgepikt door het toekijkend trio.
“Oye,
José, bezorgt haar schoonheid problemen?”
Gelach
en José gebaart dat ze door kunnen lopen.
“Maar
meneer verwacht ik vanavond terug.”
“Worden
we soms afgesloten?”
“Over
zulke kwesties mogen agenten niet spreken, dat weet u onderhand wel,
meneer Gay. Ik reken op u.”
“Je
mag die ene schreeuwlelijk wel dankbaar zijn,” zei Toni toen ze
Sant Joan inliepen.
“Ik
had er helemaal niet aan gedacht. We werden tegengehouden en zijn
daarna met een omweg naar jou gegaan. Twee omwegen.”
Toni
knikt. “Misschien was het maar goed dat ik er niks van wist. Wat
gaan jullie straks doen?”
“Je
bedoelt dat Joan niet bij je komt wonen?”
“Dat
kan nou niet meer. Jullie komen er nooit in.”
“Zien
we elkaar nog?”
Toni
drukte haar tegen zich aan. “Geen idee, kind. Geen idee hoe het
straks zal zijn. Er is een aspect dat weinig aan bod komt wanneer het
over de gesloten gebieden gaat. Wat gebeurt er met de oude
afscheidingsmuren? Ze zullen ze wel niet afbreken, maar halen ze de
stroom eraf of blijven ze in functie? In het laatste geval komen wij
hier in een heel klein hoekje terecht.”
“Je
bedoelt dat het, hoe heet het …”
“Ghetto’s
zijn. Dat mag je niet uitsluiten. Er is in die paar jaren die we
serieus met deze crisis aan de gang zijn zoveel verschrikkelijks
gebeurd en met zo’n ijzeren logica, dat er nog heel veel
ondenkbaars werkelijkheid gaat worden. Het is een onstopbaar systeem
dat alleen aan zichzelf ten onder kan gaan.”
“Joan
zegt dat we alleen in gesloten gebied kunnen overleven. Dat aan onze
kant niemand toekomst heeft.”
Toni
liet hun voetstappen klinken tot ze knerpten in een vlokje zand, een
zalig ouderwets geluid.
“Daar
heeft hij gelijk in. Maar er zullen niet heel veel plekken zijn waar
het werkelijk goed toeven is, een plek met toekomst. Jullie zullen je
best moeten doen en geluk hebben, om zo’n plek te vinden.”
Omdat
het bij deze ene ontmoeting zou blijven, grifte ieder woord zich in
haar herinnering. Wat doe ik als ik hem niet vrij krijg, dacht ze,
maar ze durfde het niet te zeggen.
Toni
hield stil bij de bushalte.
“Neem
de bus,” adviseerde hij. “Die gaat dezelfde kant op en is een
stuk aangenamer.”
Ze
namen afscheid toen lijn 15 de bocht om kwam rijden.
“Het
ga je goed, Mireia Conçales. Leuk je ontmoet te hebben. Ik hoop dat
jij en Joan je aan elkaar optrekken.”
Hij
zoende haar op beide wangen.
“Bedankt
voor alles. Ik vond het ook leuk het nieuwe huis te zien dat nou niet
doorgaat.”
Toni
slikte zwaar.
“Doe
hem de groeten, wil je. Vertel hem dat zijn vader van hem houdt.”
Daarna
draait hij zich om en loopt weg, zonder haar reactie af te wachten.
Ze houdt de bus aan, verder niemand hier, en vindt een plekje in de
achterzwaai, naast een kwaad kijkende bejaarde vrouw.